Het was een mooie winterochtend,
de zon scheen schuin in onze ogen.
Verblind, we zagen niets
behalve wat we wilden zien.
Zo’n zeldzaam moment
waarop alles lijkt te kloppen,
de volmaaktheid slechts verbroken
door de vage Bas
van voorbijgaand vrachtverkeer
en door het eeuwig blinken van mijn goud
dat slechts bedekt werd, toen
je in mijn armen lag en ik je droeg
alsof jij mijn bruid was,
maar ik bracht je nergens heen,
alleen terug.
Jij wilde mij meevoeren naar een sprookjeswereld
en ik kon je wel geloven,
want toen onze lippen spraken
in een verboden taal
waarvan alleen wij de woorden kennen,
was ik er.
Laat wat van je horen