voor (naam)
ik wil je iets vertellen.
ik had ook maanden kunnen tellen.
om te kijken hoeveel ik van je hou.
jij liet me niet staan in de kou.
je liet me jou jas lenen.
jij bent die gene.
die gene waar mij hart van hield.
jij voor mij neus die nield.
ik kijkend wil jij mee mij.
ik was zo gelukkig een blij.
ik wil je zoenen.
ik schrijf dit later in me dagboek met pen.
en de mooiste momenten die ik nooit vergeten zal.
ik val.
voor jou
dat weet je nou.
ik wil als voor je geven.
ik sta gewoon nou te beven.
hoe moet ik dit jou schrijven.
met de hand of met de pen.
met de pen en dan het briefje in jou hand gedrukt.
ik was de gene die bukt.
en jij was de gene die van me hield.
en jij was de gene die niet deald.
jij was de ware voor mij.
jij blijft me sgat je bent gewoon een kij.
Laat wat van je horen