Tijd strekt stijf zijn
stramme armen uit.
En reikhalst naar een
groene tuin van paasverdriet.
Troostvol komen tot U kan ik niet.
De mond beeft en hapert.
Enkel de tuinfluiter kraamt iets uit.
Het is volbracht,geleden en verleden.
Hagen in bloei.Het wasgoed meiklokfris.
Herleid tot lentelijk dauwgemis.
Je heengaan heet voortaan begrafenis.
Laat wat van je horen